Picasso
zei
ooit
“There
is
no
abstract
art.
You
must
always
start
with
something.
Afterwards
you
can
remove
all
traces
of
reality.
Die
uitspraak
is
misschien
wat
kort
door
de
bocht,
maar
ik
kan
me
er
wel
in
vinden.
Al
mijn
schilderijen
vinden
op
een
of
andere
manier
hun
oorsprong
in
de
waarneming.
Of
ik
nu
door
de
stad
fiets,
in
de
file
sta,
of
door
het
bos
loop,
altijd
kijk
ik:
op
zoek
naar
niets…..
Niets
in
het
bijzonder,
maar
nieuwsgierig
naar
alles
–
het
inwendige
van
een
kapotte
ladekast,
sporen
in
de
sneeuw,
spiegelingen
in
het
water….
Of
neem
de
series
Crossovers
en
Sneeuw:
vervlochten
takken,
de snijdende lijnen van een oud hek, kruisende sporen in de sneeuw….
Overal
is
wat
te
zien,
overal
vind
je
ritme,
structuren,
patronen,
lijnen,
kleuren,
diepte,
licht
en
donker.
Een
stoppelveld
na
de
oogst,
geknakt
riet,
gebarsten
bakstenen,
de
schaduw
van
een
auto,
een
spiegeling in een natte motorkap…. Dingen die bijna niets zijn, plekken waar schijnbaar niets gebeurt.
Maar
je
moet
er
voor
openstaat.
Het
is
wel
steeds
mijn
blik.
Ik
leg
het
verband
tussen
die
graffitivlek,
dat
stuk
afgebroken
hout
en
de
verroeste
spijkers
die
eruit
steken,
en
ik
word
geraakt
door
de
kleur
die
door
dat
plakplastic
heen
schemert.
Ik
zie
de
harmonie,
of
juist
het
contrast,
de
absurditeit,
de
vlakken
die
elkaar
opzoeken
en
afstoten.
Uiteindelijk
kader
ik
de
compositie
in
en
neem
hem
mee
naar
mijn
atelier, in mijn geheugen, of als schetsje of in mijn camera.
Met
de
vluchtige
herinnering
aan
iets
wat
je
raakte,
ben
je
er
nog
niet.
Iedereen
kan
zo’n
foto
maken,
en
bijna
iedereen
kan
zijn
blik
trainen
op
het
vinden
van
details
of
patronen
waar
eerder
niets
leek
te
zijn.
Voor
mij
is
die
vluchtige
waarneming
enkel
een
beginpunt.
Ik
wil
uitzoeken
waarom
juist
die
ene
kleine
uitsnede
uit
de
wereld
me
raakt.
Waarom
dat
ene
vlak,
de
manier
waarop
net
die
lijnen
elkaar
kruisen,
die
tint?
Op
doek,
met
verf
en
andere
materialen
–
jute,
lood,
zout,
wat
dan
ook
–
probeer
ik
tot
de
kern
te
komen.
Ik
zoek
en
verander,
ik
voeg
toe,
verwijder,
probeer
een
tint
lichter,
een
tint
donkerder,
laag
over
laag.
Ik
breng
diepte
aan
en
structuur,
zoek
naar
spanning
en
beweging,
zoek
naar die elementen die het beeld massa en lucht geven.
Dit
zoeken
kan
maanden
duren.
In
deze
periode
komt
het
doek
tot
leven,
groeit
het,
krijgt
het
diepte
en
een
verleden.
En
wordt
een
eenheid.
Als
ik
schilder,
wordt
het
beeld
volledig
abstract.
Maar
het
blijft
verwant
aan
de
visuele
werkelijkheid
zoals
we
die
kennen
–
ik
werk
met
diepte,
boven
en
beneden,
voor-
en
achtergrond,
levende
kleuren
–
fel,
aards,
licht
en
zwaar.
Ik
maak
gebruik
van
reliëf,
van
verwijzingen naar water, lucht, aarde en vuur, hekken en takken, muren en gaten, mist en wolken….
Steeds
meer
komt
het
beeld
los
van
de
oorspronkelijke
waarneming,
tot
het
autonoom
is
en
op
eigen
benen
kan
staan
–
als
beeld,
als
schilderij,
als
kunstwerk
–
maar
altijd
blijft
er
een
verband
bestaan
met
de zichtbare wereld.
Op
die
manier
maak
ik
iedere
keer
weer
iets
uit
niets:
pure
magie,
of
poëzie,
maar
net
hoe
je
het
noemen
wilt.
Magie
die
overal
te
vinden
is,
die
overal
aan
de
oppervlakte
komt,
maar
die
wel
gezien
moet
worden,
die
opgepikt
moet
worden,
gekoesterd
en
uitgediept;
gedestilleerd
in
een
gevoelsmatig,
intuïtief
proces
tot
er
een
schilderij
is
dat
raakt
aan
de
kern
van
wat
het
is
om
waar
te
nemen,
een
schilderij
dat
het
plezier
van
de
waarneming
in
zich
draagt,
een
schilderij
dat
de
poëzie
van
de
onzichtbare wereld zichtbaar maakt, haar voelbaar en tastbaar maakt.
Zoals Confucius zei: Alles heeft schoonheid, maar niet iedereen is in staat die te zien.